De Haagse plannenmachine draait deze maanden op volle toeren. Onder aanvoering van de wethouders Revis en Wijsmuller wordt er door Haagse ambtenaren veel tijd gestopt in nieuwe vergezichten. Ik noem hier de agenda ‘ruimte voor de stad’, de woonvisie en een nieuw groenbeleidsplan. Eind dit jaar moeten deze plannen af zijn, dus het denk- en schrijfwerk gebeurt nu. Natuurlijk is het verstandig om goed na te denken over de toekomst van de stad,  maar ik ben bezorgd over de manier waarop dit gaat.

Mijn eerste zorgpunt betreft de betrokkenheid van de bewoners bij al deze plannenmakerij. Of eigenlijk het gebrek daaraan. Ik zie dat er vanuit de wethouders pogingen worden gedaan om mensen te betrekken. Zo kent de Agenda Ruimte voor de stad zogenaamde stadsateliers. Ook kan iedereen over de groene plannen meepraten tijdens stadsgesprekken. Maar in de praktijk valt de opkomst en dus de betrokkenheid erg tegen. En de mensen die hier op af komen waren veelal al betrokken. De meeste Hagenaars en Hagenezen zijn druk en stormen niet uit zichzelf naar zaaltjes: we moeten hard op zoek naar andere manieren om mensen betrokken te laten zijn.

Dan heb ik nog een steen op mijn maag. Voor al deze plannen geldt als uitgangspunt dat we als Den Haag de komende 20 jaar nog met 50.000 tot 80.000 inwoners gaan groeien. Weer naar een Den Haag van meer dan 600.000 inwoners dus (net als in 1960). Afhankelijk van wie je spreekt wordt dit uitgelegd als een natuurlijk verschijnsel danwel een onbetwistbare ambitie. Vanuit GroenLinks heb ik hier grote moeite mee. Waarom kan dit niet een tandje minder?  Dit betekent namelijk dat al deze plannen die gemaakt worden, uitgaan van méér. Méér woningen, méér bedrijvigheid en ook méér groen. Dat kan niet allemaal dus dat moet ergens gaan wringen. Ik voel aan mijn water dat het groen, onze parken en ruimte dan als eerste het onderspit delven. En dan vraag ik me af wat de Haagse bewoners hiervan zouden vinden als ze écht betrokken zouden worden.