Naar aanleiding van de berichtgeving in NRC over de beperkte hulp voor onverzekerden in Den Haag, heeft Emile Mazel (kandidaat GroenLinks Den Haag), de volgende ingezonden brief verstuurd;
Lezers van het NRC Handelsblad werden op 21 december jongstleden geconfronteerd met de openingskop ‘Den Haag beperkt hulp onverzekerden’. Wie het artikel las begreep dat het niet ging om ‘Den Haag’ als begrip inwisselbaar voor ‘de politiek’ of ‘de regering’ en evenmin om een besluit van de gemeente Den Haag, maar om een gemeenschappelijk besluit van de Haagse ziekenhuizen. De strekking van het artikel luidde dat onverzekerde patiënten in de stad werden uitgesloten van andere dan spoedeisende zorg. Volgens de geïnterviewde projectmanager van de nieuw opgerichte polikliniek voor onverzekerden, zouden andere ziekenhuizen in de regio deze patiënten door verwijzen naar het Medisch Centrum Haaglanden. Omdat zorginstellingen in andere steden voorlopig nog een recht bieden op ‘medisch noodzakelijke’ zorg is een waterbedeffect niet uit te sluiten. De illegaal die door de projectmanager wordt geadviseerd ‘voor behandeling terug te keren naar het land van herkomst’ zal zich naar alle waarschijnlijkheid bij een ziekenhuis in Delft of Leiden melden, waar hij de zorg die hij zoekt nog wel kan verkrijgen. Als deze instellingen een werkelijke toestroom zien van Haagse patiënten is het aannemelijk dat ook zij hun beleid ten aanzien van deze mensen zullen aanpassen.
In een brief van 22 december 2005 lichtten de wethouders van Welzijn, Volksgezondheid en Emancipatie en van Onderwijs, Sociale Zaken, Werkgelegenheid en Integratie de gemeenteraad van Den Haag in over de achtergronden van het gewijzigde beleid. De projectmanager wordt op onderdelen teruggefloten. Volgens de brief is er geen sprake van afspraken met andere instellingen. Het gaat volgens de brief uitsluitend om het MCH. Dat is verrassend. In het nieuwsbericht op de website van TV West van 21 december 2005 wordt expliciet gesproken over een tussen de Haagse ziekenhuizen en zorgverzekeraars gesloten overeenkomst. Gegeven de huidige wijze van zorgfinanciering ligt het bestaan van een dergelijke overeenkomst ook voor de hand. Dit roept de vraag op welke rol de gemeentelijke overheid nog rest bij de door het MCH gemaakte richtingkeuze. De vrees is gerechtvaardigd dat die beperkt is. Het gaat immers om de privaatrechtelijke verhouding tussen de zorgaanbieder en de patiënt. Voor wat betreft de bijstandsgerechtigden kan het gemeentebestuur wel invloed uitoefenen op de gang van zaken door collectieve contracten af te sluiten en de premies op de uitkeringen in te houden. Maar ten aanzien van de groeiende groep zogenaamde ‘working poor’ staat de overheid met lege handen. In die categorie zullen volgens de voorspellingen vele wanbetalers vallen die uit de verzekering ‘gegooid’ kunnen en zullen worden. Daarnaast is er nog de klassieke groep onverzekerden bestaande uit daklozen en illegalen.
Kinderen van de ‘working poor’ en van de illegalen zullen mogelijk een beroep kunnen doen op bijzondere bijstand. In lijn met de uitspaak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep van 8 augustus 2005 lijkt ons dat een dergelijke aanspraak gelet op het Verdrag inzake de rechten van het kind een redelijke kans van slagen heeft. Of hun ouders mondig genoeg zijn om de MCH-medewerker te passeren die ‘puur en alleen de opdracht heeft de zorg aan onverzekerden zo hoogdrempelig als mogelijk te maken’ valt nog te bezien. Volwassenen zullen mogelijk echt moeten wachten tot zij aan het criterium ‘spoedeisende zorg’ voldoen. Dat spoedeisende zorg in vrijwel alle gevallen duurder uitvalt en dat preventie bewezen heeft in economische zin effectief te zijn, zal de kostenbewuste beslissers in deze waarschijnlijk een zorg zijn. Dat neemt niet weg dat we als maatschappij niet voor de problemen mogen weglopen.
Weliswaar is er de als particulier initiatief opgerichte Stichting Koppeling die met geld van de overheid door middel van het zogenaamde Koppelingfonds voorziet in medisch hulp aan illegalen. Ziekenhuiszorg,echter wordt door dit fonds niet gedekt. Naar aanleiding van een kamervraag gaf de minister eind 2004 aan niet voornemens te zijn een Koppelingsfonds voor de ziekenhuizen in het leven te roepen. Hij meende dat een beroep kan worden gedaan op de post dubieuze debiteuren. ‘Over deze post’, zo schreef hij, ‘wordt momenteel met de ziektekostenverzekeraars onderhandeld. In overleg wordt bepaald wat een redelijke hoogte van deze post is welke verwerkt mag worden in het budget’. In februari 2005 bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ‘Fraudebestrijding verzekeringswetten’, stelde de verenigde ziekenhuizen zich nog op het standpunt dat zorgverleners medisch noodzakelijke zorg moeten verlenen, verzekerd of onverzekerd. Over de vergoeding van deze zorgverlening moet, volgens de vereniging, achteraf geen discussie gevoerd hoeven worden. Het is inmiddels duidelijk wie het voor het zeggen hebben in de zorg.