Sinds vorig jaar is er binnen de gemeente Den Haag een stadspanel actief. Dit panel beantwoordt verschillende vragen m.b.t. gemeentelijk beleid. Onlangs kregen de deelnemers een bedankbrief, waarin werd ingegaan op enkele resultaten en vervolgacties. Een passage uit die brief ging over het beeldmerk. Daarin valt te lezen: "De vragen over het beeldmerk van de gemeente hebben geleid tot de conclusie dat bleek dat dit beeld ongenuanceerd gezegd voor een groot deel of onbekend of ongeliefd was. Er is een aanvullende huisstijl ontwikkeld die naast de vlieger meer inbedding, herkenbaarheid en cachet moet geven aan het beeldmerk, zodat het ook door andere partijen in de stad gebruikt gaat worden."
David Rietveld heeft de volgende vragen aan het college gesteld:
1. Is het college bekend met de inhoud van deze brief, afkomstig van het Projectbureau Grotestedenbeleid?
2. Is de constatering juist dat op dit moment te weinig partijen in de stad gebruik maken van het beeldmerk? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Zo nee, kan het college dan toelichten waarop wordt gedoeld met het citaat uit genoemde brief?
3. Op welk moment is de behoefte ontstaan aan een 'aanvullende huisstijl'? Door wie is of wordt deze aanvullende huisstijl ontwikkeld?
4. In hoeverre kan van een 'aanvullende huisstijl' gesproken worden als die moet zorgen voor inbedding, herkenbaarheid én cachet van een bestaand beeldmerk?
5. Op welke termijn moet de beleving bij het beeldmerk zijn veranderd, en de 'aanvullende huisstijl' oplossing blijken voor de geschetste problemen?